Diagnostiek voedingstoestand
De diëtist bepaalt de voedingstoestand nadat de cliënt door verpleegkundige/verzorgende/praktijkondersteuner een screeningsuitslag ondervoed heeft gekregen.
In hoofdstuk 4 van de “Richtlijn screening en behandeling van ondervoeding” juni 2011 van de Stuurgroep Ondervoeding” staat de informatie die nodig is voor het herkennen van cliënten met ondervoeding en voor het stellen van een diagnose over de voedingstoestand van een cliënt.
De diëtist stelt van de ondervoede cliënt de eiwit- en energiebehoefte vast en berekent aan de hand van de anamnese de voedingsinname van de cliënt. De diëtist bepaalt de individuele eiwit- en energiebehoefte met behulp van de gegevens uit de diëtistische anamnese.
De minimale adequate eiwitinname voor volwassenen met ondervoeding is 1,2–1,5 gram eiwit per kg lichaamsgewicht per dag. Bij ondergewicht bevat het lichaam meer eiwit per kg lichaamsgewicht en wordt de eiwitbehoefte onderschat; bij overgewicht is sprake van overschatting van de eiwitbehoefte als het huidige lichaamsgewicht wordt aangehouden.
Door het gewicht van patiënten met ondergewicht (BMI<20) terug te rekenen naar BMI=20, krijgen lichtere patiënten juist meer in plaats van minder eiwit voorgeschreven wat recht doet aan hun werkelijke eiwitbehoefte. Door het gewicht van patiënten met overgewicht (BMI>30) terug te rekenen naar BMI=27,5 neemt de eiwitbehoefte niet verder toe en wordt er niet te veel eiwit gegeven.
De minimale energiebehoefte voor het behoud van de voedingstoestand wordt berekend met de WHO formule + minimaal 30%. In geval van overgewicht of ondergewicht hoeft het gewicht in deze formule niet te worden teruggerekend naar een gezonde BMI.
Voor digitaal berekenen van de energie- en eiwitbehoefte en de lichaamssamenstelling klik op deze link
Een voorbeeld van een diëtistische diagnose:
81 jarige man, weduwnaar en zelfstandig wonend. Status na operatief verwijderen van larynxcarcinoom, waarvoor nu 6 weken radiotherapie. Orale inname inadequaat (energie 40% van behoefte en eiwit 35% van behoefte). Slechte voedingstoestand (voornamelijk wasting), 8% gewichtsverlies in 3 weken (BMI 19, VVMI 15,8, HKK 23). Slikklachten, pijnlijke mond, slechte eetlust (VAS = 6), gebitsproblemen en niet meer zelf kunnen koken. Voldoende hulp in de omgeving.
De diëtist stelt de indicatie sondevoeding en berekent of meet de eiwit- en energiebehoefte. De diëtist zet een behandelplan op met de optimale hoeveelheid sondevoeding, orale voeding, gecombineerd met beweging waar mogelijk.