Vaststellen voedingsbehandelplan
De diëtist stelt de dieetkenmerken vast t.a.v. de hoeveelheid energie en eiwit en andere macro- en micronutriënten en vertaalt dit naar de benodigde hoeveelheid en soort sondevoeding.
Bepaal multidisciplinair het risico op refeeding. Zie hiervoor het NVOnderwerp refeeding en stel t.a.v. de keuze voor een opklimschema en de monitoring van de sondevoeding de behandeling af op de ernst van het risico. In de bijlage staan opklimschema’s voor situaties waarin er wel of geen risico op het refeeding syndroom is. Ook in het samenvatting “vroege herkenning en behandeling van ondervoeding in het ziekenhuis” staat informatie over opklimschema’s en het risico op het refeeding syndroom.
Er wordt vastgesteld of er orale voeding mogelijk is en de optimale hoeveelheid, soort sondevoeding en toedieningsweg wordt vastgesteld.
Bij volledige sondevoeding kan de hoeveelheid en soort sondevoeding worden bepaald met het sondevoeding algoritme wat in dit artikel wordt uitgelegd. De effecten van het algoritme op de IC zijn in dit artikel beschreven
Soort sondevoeding: er is keus uit diverse soorten sondevoeding met verschillende samenstellingen: residuarm, vezelverrijkt, eiwitverrijkt, energieverrijkt, energiebeperkt, geconcentreerd, ziektespecifiek. Met behulp van (eventueel combinaties van) dit assortiment is het mogelijk om voor elke cliënt een passend voedingsadvies op te stellen.
Toedieningsschema
De keuze voor sondevoeding in porties, continu of intermitterend moet individueel bepaald worden. Verschillende overwegingen staan hieronder vermeld. De voorkeuren en de mogelijkheden van de cliënt spelen hierbij een grote rol.
Per portie (bolus): De sondevoeding wordt in een bepaalde hoeveelheid met behulp van een trechter of spuit toegediend. Een portie kan ook worden toegediend via het toedieningssysteem door de rolregelklem geheel open te zetten.
Voordelen in porties: Fysiologisch. De cliënt is mobieler. Bij aanvullende sondevoeding is het geven van sondevoeding in porties overdag een praktische toepassing. Een zelfredzame cliënt kan de voeding in veel gevallen zelf toedienen.
Nadelen in porties: Bij maag-darmklachten wordt voeding in porties niet of minder goed verdragen. Er kunnen praktische bezwaren zijn als er hulp nodig is bij het toedienen, zeker wanneer de hulp meerdere keren per dag nodig is. De maximale hoeveelheid per portie is gemiddeld 250 – 300 ml (soms tot 500 ml per keer mogelijk). Voor een volledige sondevoeding zijn zeker 6-8 porties nodig, in de praktijk is dit niet altijd haalbaar zodat de volledige geadviseerde hoeveelheid sondevoeding niet altijd gehaald wordt. Een sonde in duodenum of jejunum is een contra-indicatie voor het geven van sondevoeding in porties.
Continue sondevoeding: wordt meestal met behulp van een enterale voedingspomp gegeven maar het kan ook met behulp van de rolregelklem. Indicaties: ontbreken van de pylorusfunctie (in verband met dumpingklachten); gestoorde darmfunctie; hoge voeding- en vochtbehoefte; hyper osmolaire voeding; wanneer er sprake is van maagretentie, misselijkheid, braken en/of diarree; wanneer de sonde in het duodenum of jejunum ligt.
Voordelen continue sondevoeding: wordt ook bij maag-darmklachten goed verdragen. De hoeveelheid ml/uur is precies in te stellen. De sondevoeding kan overdag én ’s nachts gegeven worden waardoor volledige en aanvullende sondevoeding mogelijk is. Het aantal extra handelingen per dag is beperkt. Zelfredzame cliënten kunnen de voeding in veel gevallen zelf toedienen. Continue sondevoeding kan ook intermitterend gegevens worden zodat de cliënt een gedeelte van de dag geen sondevoeding heeft. Dit wordt individueel bepaald aan de hand van o.a. de inloopsnelheid die mogelijk is, of het aanvullende sondevoeding is, de totaal benodigde hoeveelheid sondevoeding, of er nachtelijke sondevoeding mogelijk en wenselijk is en de voorkeur van de cliënt. De nachtelijke continue sondevoeding kan overdag afgewisseld worden met sondevoeding in porties.
Keuze voor een draagbare pomp: Mobiele cliënten kunnen de pomp d.m.v. een bijpassende rugzak of schoudertas meenemen. Door middel van clips is de pomp ook te bevestigen aan bijvoorbeeld een rollator.
Nadelen continue sondevoeding: De cliënt is minder mobiel dan bij sondevoeding in porties ondanks de mobiele draagsystemen.
Keuze wel/geen pomp: Sondevoeding kan ook d.m.v. de zwaartekracht aan een infuusstandaard met een rolregelklem toegediend worden. De inloopsnelheid is dan minder nauwkeurig in te stellen.
Voorbeeld voor druppelsnelheid met rolregelklem
(De grootte van de druppels is afhankelijk van viscositeit en omgevingstemperatuur)
1 liter in 12 uur: ± 30 druppels in 60 seconden
1 liter in 8 uur: ± 40 druppels in 60 seconden
1 liter in 6 uur: ± 55 druppels in 60 seconden
1 liter in 3 uur: ± 70 druppels in 60 seconden
Voorbeeld voor instelling voedingspomp
1 liter per 24 uur: 40 – 50 ml per uur
1,5 liter per 24 uur: 60 – 65 ml per uur
2 liter per 24 uur: 80 – 85 ml per uur
2,5 liter per 24 uur: 100 – 105 ml per uur